Er klinkt tegenwoordig altijd gelach in ons huis. Vaak ook gemekker en gejammer, gehuil of gesnotter. Geheven stemmen van schrik of woede. Gefluister wanneer er gekalmeerd moet worden. Gefluister omdat er iemand slaapt. Er klinken strenge stemmen om grenzen aan te geven. Lieve stemmen wanneer er getroost moet worden. Maar élke dag klinkt er sowieso gelach. Kinderlijk gelach.
Nu het langer licht is, speelt een groter deel van mijn leven zich buiten af. Achter het huis, in de speeltuin, aan het Lindeplein. Daar kijk ik toe hoe zij zelf het trapje naar de glijbaan beklimt. Haar handen zoeken de mijne niet meer. Daar is nu de trapleuning voor. Ik sta nog steeds dichtbij, maar ver genoeg om haar de ruimte te geven. Ze kan zelf glijden. ‘Papa kijk’. Dus ik kijk.
Op warme dagen lopen we naar de stad voor een ijsje. Op koude dagen verzin ik een smoes die ons alsnog naar de ijsboer leidt. We delen een softijsje met discodip. Ze klapt in haar handjes en lacht met haar ogen fijngeknepen en tanden op elkaar. Hele rijen aan tanden. Op de achtergrondfoto van mijn telefoon had ze er maar twee.
‘s Avonds slaapt mijn vrouw al als ik naar bed kom. Wanneer ik weg begin te sukkelen, licht de babyfoon op. Een piepje uit haar bedje. Dan is het stil. Ik wacht af in het donker. En dan begint het huilen.
Ik sta verslagen op en zodra ik aan de rand van haar bed sta stopt het huilen. Twee armpjes schieten omhoog. ‘Kom je bij papa en mama slapen?’ De vraag is retorisch. ‘Ja’ zegt ze, in haar stem geen verdriet meer te bekennen. Tussen ons in slaapt ze, na wat gefriemel aan mijn vingers, zachtjes verder. In de ochtend ontwaken we met haar tussen ons in. Haar armen langs haar gezicht. Zacht gesnurk.
Op de tweede verdieping van een kantoorpand, in een kamer aan het einde van een lange gang, zit ik in een zwarte stoel in een witte kamer. Mijn behandelaar draagt een groene blouse met een donkerblauwe spijkerbroek en zwarte laarzen. Ik ben in het zwart. Ze tikt op haar muis, opent iets op haar scherm en draait zich naar mij toe.
‘Ben je gelukkig?’
Ik laat haar vraag sudderen. Ik denk aan alles wat ik hierboven heb beschreven en nog meer.
‘Ja’ wil ik zeggen.
Maar het lukt me niet.
All the feels.
Goed zeg.